Er zijn vier belangrijke didactische principes voor het werken aan de leesvaardigheid in het Frans.
Het is nodig om de leerlingen alle taaltaken te laten oefenen met een voldoende gevarieerd aanbod. Voor lezen kan dat onder meer een mededeling, een reclameboodschap, een (zeer) kort verhaal, een beschrijving, een recept, een spelregel, een gedicht, een lied, een affiche, een stripverhaal, een mail, een kattenbelletje of een uitnodiging zijn.
Meer informatie over de tekstsoorten vind je op de ZillSite.
Bij het opstellen van een verwerkingsopdracht voor leesvaardigheid denken we voornamelijk aan gerichte inhoudsvragen: wie? wat? wanneer? … Hiermee stimuleren we het gericht lezen. Leerlingen gaan in de leestekst gericht op zoek naar de gevraagde informatie.
Daarnaast is ook belangrijk dat de leerlingen inzetten op globaal lezen. Hierbij overlopen ze de tekst of zelfs enkel de titel om het onderwerp te vinden. Of ze bekijken de structuur om de gedachtegang ervan te bepalen: wat gebeurde eerst, wat erna? wat is oorzaak, wat is gevolg? … Globaal lezen helpt leerlingen om vlot de tekst met de nodige informatie tussen een groot aanbod informatie te kiezen, een essentiële vaardigheid in onze 21e eeuw.
Het is belangrijk dat de leerlingen de nodige woordenschatkennis vlot kunnen inzetten voor het begrijpen van een schriftelijke boodschap in een vreemde taal. Een taal beheersen houdt in dat je een zo groot mogelijke woordenkennis kunt gebruiken in een normale communicatie. Een goede beheersing van de woordenschat zorgt ervoor dat leerlingen bij het lezen van een boodschap zich eerst richten naar wat ze wel al begrijpen om zo de nodige informatie te achterhalen. Zo zijn ze minder snel uit het lood geslagen, ook als ze niet alles hebben begrepen.
Een taal leer je niet door ze enkel te horen en te lezen, maar ook en vooral door ze actief te gebruiken. Regelmatig herhalen is essentieel voor een goede verankering. Losse woorden of woordenrijtjes die de leerling slechts één keer oefent, zijn zo weer vergeten. Voorzie voldoende opdrachten waarbij de leerlingen de woorden en structuren kunnen verankeren en automatiseren. Bied de leerlingen dus zoveel mogelijk kansen om in alle vaardigheden te oefenen. Hoe meer ze de woordenschat die ze geleerd hebben in verschillende contexten en situaties kunnen gebruiken, hoe beter de taal verankerd wordt. Tijdens het lezen zullen ze de betekenis van deze woorden dan makkelijker uit hun geheugen kunnen oproepen. Zo komen ze tot beter leesbegrip.
Wanneer de leesteksten woorden en structuren bevatten die de leerling niet of nog niet goed beheersen, is het handig dat ze strategieën kunnen inzetten, zoals afbeeldingen gebruiken, voorkennis activeren, hypotheses vormen over de inhoud, herlezen wat onduidelijk is, een woordenlijst of woordenboek raadplegen, de vermoedelijke betekenis van nog niet gekende woorden afleiden uit de context, … Daarbij speelt modeling, waarbij je als leraar model staat, een cruciale rol.
Door voor de leerlingen model
te staan en hardop na te denken over de aanpak van een leestaak,
leren de leerlingen welke vragen zij zich moeten stellen bij het lezen
van een boodschap. Ze worden
gestimuleerd om na te denken over
wat ze al over het onderwerp weten en zo hun voorkennis te activeren. Ze leren
ook gebruik te maken van relevante informatie in prenten of beelden.
Mogelijke vragen die modeling kunnen ondersteunen:
- Wat zal en/of wil ik te weten komen?
- Wat leid ik al af over de inhoud uit de inleiding, uit de vraag?
- Welke woordenschat kan ik verwachten?
- Welke voorkennis heb ik? Wat weet ik al?
- Welke woorden (her)ken ik al?
- Waarover zou de tekst kunnen gaan? Waarom? Uit welke woorden leid ik dat af?
- Wat kan ik afleiden uit de afbeelding of de beelden?
In de Zill-bib vind je een praktijkvoorbeeld waarin modeling toegepast wordt.